2005

2005.03 Aantekeningen

 

Jan van Til

 

 

Onderstaande tekstfragmenten zijn hoofdzakelijk afkomstig uit een forumdiscussie en e-mail die ik verstuurde in de periode juni 2005. De volgorde van de fragmenten is chronologisch.

 

01. Elke vergelijking bezwijkt als je haar overdrijft – zo luidt een bekende uitspraak. En als een vergelijking sterk wordt overdreven, is het maar het beste die vergelijking los(ser) te laten. Dat roept dan wel de vraag op of je jezelf niet in een wat onmogelijke spagaat brengt als je wel zo zo’n beetje van de vergelijking af wilt, maar de architectentitel toch zonder meer wenst te blijven gebruiken.
De IT wereld heeft de architectentitel min of meer gekaapt, voor haar eigen karretje gespannen en gevuld met… datgene wat binnen die IT wereld al sinds jaar en dag voor handen was. Niets nieuws dus; oude wijn in nieuwe zakken. Nu maar hopen dat de IT wereld de bouwwereld straks niet gaat uitleggen dat ze in de bouwwereld van architectuur gewoon niets hebben begrepen….
Is het eigenlijk niet zo dat men in de IT wereld de vergelijking niet zozeer overdrijft, maar dat men de vergelijking ‘gewoon’ volstrekt achterstevoren insteekt?

02. Nee, ik ben nog niet uitgekeken op Vitruvius. Ik ben wel benieuwd hoe de informatische tegenhanger van zoiets als de zwaartekracht eruit kan zien, wat je vanuit ecologisch denken zoal kunt zien (bewegen) in een informatieruimte, wat een infotoop zou kunnen zijn of wat een informatie-diëtist aan goeds zou kunnen doen, wat vergelijkingen met verkeerskunde kunnen opleveren: informatieverkeer is wat dat betreft toch een veelbelovend woord.

 

03. Naar mijn idee keer je de zaken hier precies om. Als de architectentitel al ergens kleur en betekenis zou kunnen krijgen, is dat toch zeker niet aan de IT kant, maar veel eerder daar waar informatiekundigen huizen. Ik zie IT-ers geen ruimten ordenen of een goed informatisch gezond leefklimaat scheppen of een juist informatisch voedingspatroon samenstellen. De IT-er ‘metselt’ de ‘muur’ op de plek die de informatiekundige aangaf; de informatiekundige ordent de informatieruimten, positioneert de informatische ‘looppaden’ (informatieverkeer) door deze ruimten, bepaalt de informatische ‘lichtinval’ in de ruimten, …; niet de IT-er.
Of ik strak wil blijven vasthouden aan een vergelijking met de bouwwereld? Nee, hoor. Misschien is een informatiekundige wel veel meer verkeerskundige of ecoloog dan architect. Of… is het misschien zo dat een informatiekundige eigenlijk op vele ‘markten’ behoorlijk thuis dient te zijn – zoals Vitruvius dat van de architect zei en je zelf ook terecht aangeeft?

 

04. Kun je eigenlijk wel zinvol spreken over de architect(uur) van een deurknop, een hardstenen aanrechtblad, een CV-ketel of een applicatie? Ik zie het (nog) niet . Al dit soort dingen krijgt pas ‘kleur’ in een groter geheel. Al dit soort dingen fungeert op z’n best als belangrijke centra in een groter afgerond geheel. Deurknop -> deur -> deurpost -> entree -> gevel -> straatbeeld -> …. Een applicatie krijgt pas kleur in haar omgeving; daar waar ze als onderdeel van een groter geheel wordt beleefd en ervaren. Blije mensen die er maar wat graag mee willen werken omdat alle ‘knoppen’ op de juiste plek zitten, omdat de look & feel harmonieert met de directe omgeving en hun being there, omdat de applicatie je ‘zomaar’ de dingen laat doen die je wilt doen en nergens knelt, omdat …. Omdat alles ‘gewoon’ klopt – alles past; nergens krijg je het (vage) gevoel dat ervoor zorgt dat je wenkbrauwen de lucht ingaan. Dát is de vertaalde visie van een architect die weet hoe mensen lekker werken. Dát is wat de architect ‘toevoegt’ aan zijn opdracht.
Wat is architectuur eigenlijk meer? In de woorden van Jaap van Rees: de informatie over een constructie of is het meer de constructie zelf die als informatiedrager (beleving, uitstraling) fungeert? Hoeveel is de aanbodkant al structureel verder gekomen dan producten a la de eerste opvatting? En tegelijk ook: is het reëel dat soort dingen te verwachten van de aanbodzijde? Ik denk het eerlijk gezegd niet. En dat is geen diskwalificatie. Het komt me zo voor dat de aanbodkant-van-nu daar in het geheel niet voor is opgeleid. Als de aanbodkant dat inziet creëert dat juist ruimte en energie waarmee ze zich kan richten op datgene waar ze wel voor is opgeleid en waar ze goed in is. En als de vraagkant dat inziet kan ze een begin maken met het hernemen van regie.
Wat is een gebouw méér dan een bepaalde ordening van een enorme verzameling bouwmaterialen? Dat méér is de visie van de architect. Dát geeft zo’n gebouw haar specifieke beleving en uitstraling. Elk van die ordeningen voldoet aan de opdracht. Slechts een doodenkele ordening maakt dat waarnemers later over dat gebouw praten in termen van architectuur.
Wat is informatievoorziening méér dan een bepaalde ordening van een hele verzameling informatica-artefacten? Die doodenkele ordening die maakt dat waarnemers later over die informatievoorziening praten in termen van architectuur… realiseer je die met (allerlei soorten) architecten aan zowel de vraagzijde als de aanbodzijde of heb je daar toch die ene ‘belangrijkste timmerman’ voor nodig?

 

05. Als ik in mijn tuin een konijnenhok wil bouwen of een eenvoudige zonnewijzer wil plaatsen, heb ik geen brugfunctionaris nodig. Dan doe ik rechtstreeks zaken met de leverancier(s). Maar als ik bijvoorbeeld een serre wil realiseren verandert er al iets. Ik kan nog steeds rechtstreeks zaken doen met een leverancier (aannemer), maar ik kom niet heen om een bouwvergunning van de gemeente: ik krijg te maken met de zgn. bouw- en welstandscommissies. Voor complete bouwwerken liggen de zaken nog weer anders. Een brugfunctionaris (architect) verschijnt extra op het toneel en later – voordat ik zaken als gas, water en elektriciteit krijg, komen er ook nog mensen van het nutsbedrijf de installaties keuren etc. etc.
Het hangt van de aard/omvang van de ‘klus’ af wat er zoal aan poespas nodig is om één en ander beleefbaar te krijgen. Ik zie mijn timmerman al fronsen als ik hem vraag een bepaald meubelstuk op maat te maken – zodanig dat er een perfecte harmonie ontstaat tussen dat meubelstuk en de omgeving waarin dat meubelstuk haar plaats heeft. Nee, dat is toch al gauw een brug te ver: de timmerman komt pas in beeld als de brugfunctionaris de gewenste beleving heeft vertaald in het aantal cm waarmee het meubelstuk moet worden ingekort. Het is natuurlijk ook denkbaar dat de vraagkant zelf het aantal cm vaststelt (zelf de brugfunctie vervult). Vallen de resultaten tegen dan is helder waar de schoen wringt. In mijn ervaring stelt men in de IT (aanbodkant) echter nogal eens eigenhandig het aantal cm vast (men vertoont brugfunctionaris/vraagkant gedrag) terwijl men de verantwoordelijkheid voor de resultaten – gek genoeg – aan de vraagkant plaatst. (aannemersgedrag; klant weet niet wat hij wil – roept steeds iets anders, etc. ).

 

06. Vanuit een dergelijke stellingname kan ik wel begrijpen dat waar de vraagkant vraagt om XYZ er toch YZA geleverd kan worden. Vervelend daarbij is dat daarmee eenvoudigweg niet aan de vraag wordt voldaan en de informatie-architect – die namens de vraagkant acteert – (deels) wordt genegeerd door de aanbodkant. De informatie-architect vraagt namens de business om XYZ en krijgt ‘dankzij’ de ruimte voor creativiteit aan de aanbodkant YZA geleverd.
Wat zou een opdrachtgever met een dergelijke informatie-architect doen?
Wat moet zo'n informatie-architect eigenlijk met zichzelf aan?
Als we een duidelijke situatie willen creëren, kunnen we het functionele ontwerp niet aan de aanbodkant overlaten. Daar waar om XYZ wordt gevraagd moet er ook XYZ worden geleverd (de informatie-architect voldoet altijd aan de opdracht). Het méér dat de informatie-architect levert is zijn visie (een visie die voldoende wordt gedeeld met de opdrachtgever). Dat méér geeft XYZ zijn bijzondere uitstraling en beleving in en met de omgeving(en) waarin XYZ functioneert (anders gezegd: de informatieruimten die mede door XYZ worden vormgegeven). Dat méér maakt dat mensen graag met XYZ-in-haar-omgeving werken, dat XYZ – zeg maar – als ‘gegoten’ zit.
De vraagkant vraagt wat mij betreft niet om ‘vervoer met slaapplaatsen voor 4 personen’. Dat laat inderdaad alle ruimte voor invulling door de aanbodzijde. Nee, de vraagkant vraagt om ‘warm vervoer met slaapplaatsen voor 4 personen dat aanvoelt als een Rolls Royce’. En die combinatie – functionaliteit samen met uitstraling/beleving – dient een vertaling te krijgen. Het is de informatie-architect die voor die vertaling zorg draagt. En met die vertaling (XYZ) stapt de informatie-architect namens de vraagkant naar de aanbodkant. En dan heeft de aanbodkant XYZ te leveren – en niet YZA. En binnen de mogelijkheden van XYZ mag de aanbodkant al haar professionaliteit in de vorm van construerende creativiteit tentoonspreiden.
Dat heeft inderdaad grote consequenties voor de vraagkant. Ja, de vraagkant staat voor een fikse inhaalslag. Nog niet eens zo heel lang geleden – toen er nog geen IT was – regelde de vraagkant haar informatievoorziening zelf met allerlei andere hulpmiddelen. Ook toen al was de business zelf voor de volle 100% verantwoordelijk voor haar eigen informatievoorziening en de organisatie ervan. Die verantwoordelijkheid kan ze naar mijn idee niet uitbesteden – wel laten liggen. En dat laatste komt misschien wel vaker voor dan goed is. De aanbodkant heeft dat vacuüm – naar ik aanneem onbewust en zonder kwalijke bedoelingen – opgevuld zonder (in alle gevallen) over de daarvoor vereiste vaardigheden/inzichten te beschikken of de consequenties ervan te overzien (een vakgebied in ontwikkeling mist nu eenmaal duidelijke afbakening). Deze inmiddels stevig gevestigde orde compliceert de inhaalslag – net als het hardnekkige en tegelijk ook contraproductieve misverstand dat informatievoorziening = IT (en daarmee ook zo zo’n beetje de verantwoordelijkheid van ‘die IT-club’).
Is dat een brug te ver? Ik kan me goed voorstellen dat aan de vraagkant de behoefte manifest(er) wordt aan eigen vakmensen en/of aan de kennis en kunde van … een brug-functionaris. Niet iemand van de aanbodkant. Dat zijn mensen die zo zo'n beetje een andere (vak) taal spreken – dat is genoegzaam gebleken. Nee, het moet iemand/iets zijn die vraagkanters op z'n vraagkants begrijpt, die weet waar vraagkanters van wakker liggen – zeg maar. Wie stapt er in dit gat in de markt? Welke universiteit zet – onafhankelijk van de gevestigde orde-van-aanbodkanters – een dergelijke opleiding op?

 

07. De vraag ‘wie is er verantwoordelijk voor jouw informatievoorziening’ beantwoord ik zelf tegenwoordig steevast met: ‘dat ben jij zelf!’. En dat ‘jouw’ kan dan slaan op een individu, een groep(je), een afdeling en ga zo maar door. Hierover pratend met mensen om me heen concentreer ik me dan het liefst op het individuele niveau: dat zit het dichtst op iemands lijf en geeft het minste last met ons beperkte voorstellingsvermogen. Het mooie hiervan is dat meestal goed aangevoeld wordt dat een antwoord als ‘de IT-club’ niet afdoende is – terwijl het vaak wel vooraan in de mond ligt (en afdoende lijkt).

Stel nu eens dat de ‘dat ben jij zelf!’ gedachte – na het nodige missiewerk – draagvlak zou gaan ontmoeten. Stel verder dat de mensen die dat draagvlak vormen, behoefte krijgen om die verantwoordelijkheid daadwerkelijk vorm te geven. Niet alleen in proza, maar ook en vooral in beelden. Dan zou het handig zijn als er één eenvoudige en ook voor zichzelf sprekende beeldtaal zou worden gesproken om dergelijk informatieverkeer te visualiseren. Dan kunnen de onderscheiden beelden (beeldverhalen: mensen zijn talige, verhalende wezens) die op allerlei niveaus spontaan, zelfstandig en onafhankelijk van elkaar ontstaan gemakkelijk met elkaar in verband worden gebracht – en waar/wanneer nodig (samen met informatiekundigen) nader worden uitgewerkt. Een meer holistische benadering dus.

Zouden de Van Rees Schema’s als beeldtaal voor dit doel en op deze manier (ook) bruikbaar zijn?

 

08. Oog hebben/krijgen/houden voor reële betekenisverschillen. Wat is gemeenschappelijk over schakels heen. Wat vereist lokale verbijzondering. Standaardiseer/uniformeer wat móet; niet wat kàn. Daarover met collega’s van gedachten wisselen; dat levert heel wat discussie op – vooral ook omdat standaardisatie bij ons hoog in het vaandel staat. Concreet voorbeeld: bij ons spelen de zgn. netwerkpunten in ons gastransportnetwerk (bronnen, exportstations, industrieën, regionale netbedrijven, …) een belangrijke rol. Schreeuwt eigenlijk om een authentieke registratie. Vrijwel iedereen in elk proces moet en doet er wel ‘iets’ mee.

Naar aanleiding van discussies over (de kwaliteit van) het nieuw opgezette Metering Point Register heb ik een presentatie gemaakt waarin ik aan de hand van een kopje-met-oortje laat zien dat wat je ziet (beleeft) afhankelijk is van de plaats waar je staat: bovenaanzicht kopje, onderaanzicht, zijkaanzicht-met-oortje, zijkaanzicht-zonder-oortje. Allemaal contexten/handelings–situaties die je het kopje anders laten beleven, elk met eigen handelingsrepertoire, termen en betekenissen, ook met gelijknamige termen en afwijkende betekenissen voor de onderscheiden ‘onderdelen’ van het kopje. Jammer is het te ervaren dat velen zo’n verhaal direct proberen in te passen in hun eigen bestaande denkkaders. Een context komt in hun denkraam ‘zomaar’ dodelijk gewond aan als zoiets als een database-view, waarna men tevreden concludeert: niet nieuws dus eigenlijk – toch? Kennen we al! Jaap van Rees stelde eens dat IT-ers over een onbeperkte capaciteit beschikken om nieuwe zaken te (be)vatten in voor hen oude en vertrouwde termen/hokjes en daar vervolgens hardnekkig aan vast te houden. Zou hij dan toch gelijk hebben? Heel plezierig is echter dat bij enkelen toch wel iets ‘binnengekomen’ is.

Paradigmaverschuivingen hebben behoefte aan lieden die de tijd nemen hun haast stil te zetten en al doende tijd (en energie) vinden om uit het ‘eeuwenoude’ en diep ingesleten karrenspoor te geraken en zo kans zien een nieuwe weg te banen.

 

09. Je omgeving (ook) zien als een verzameling kettingen – elk opgebouwd uit schakels. Schakels identificeren. Kettingen (ook: kettingfragmenten) identificeren. Daarin ook de koppelingen naar buiten toe een plaats geven. Ketting(fragmenten) met elk een eigen dynamiek, levensduur, zeggingskracht, werkingsbereik, autonomie, …. De herverkaveling van taken over schakels heen.

In je schetsboek (“informatieverkeer in publiek domein”; Pieter Wisse; 2004) geef je aan het kettingen/schakels ‘gebeuren’ met name over organisaties heen te zien (macro), terwijl je tegelijk ook ruimte ziet binnen organisaties (micro). Als ik daar wat verder over doordenk, kunnen er op den duur allerlei kleinere organisaties (één of meerdere microschakels) ontstaan doordat de huidige organisaties (groot, log, verstopt en verzand) als het ware oplossen in de microschakels waaruit ze eerder bestonden. Mogelijk resultaat: een veelheid aan kleine(re) bedrijven en bedrijfjes die als een nauw samenhangend en verweven geheel zowel op elkaar als op hun klanten zijn aangewezen. Vrijwel geen enkel bedrijf levert nog een totaal product; ieder bedrijf levert een deel. Je hebt een bedrijvenveld, een producten/dienstenveld en een klantenveld die elkaar onderling beïnvloeden (als een soort veldeffect). Deze centra met hun veldeffecten definiëren elkaar en zo ook het geheel. En het geheel definieert tegelijk ook weer de centra. Een subtiele structuur waarin elk centrum haar onderscheiden plaats en uitstraling heeft. Nou, nou, nou… is het niet prachtig zo? Als fors tegenwicht voor een dergelijke ontwikkeling gelden natuurlijk de zittende heersers (of is heersende zitters meer op z’n plaats?) van vandaag in combinatie met een tekort aan – om mee te beginnen – werkzame Tabaksblat-achtige bestanddelen. Aan de andere kant zie je dat als gevolg van out-source, out-task, off-shore, … bewegingen er behoefte ontstaat aan een beter zicht op/inzicht in de (organisatie van de) schakels waaruit een bedrijf is opgebouwd. Ons mechanistisch doorregen (model)denken over dit soort fenomenen blijkt daarbij nogal eens ontoereikend: zo ‘werkt’ een organisatie-met-mensen-met-al-hun-(eigen)-aardigheden immers niet.

Je (schetsboek)ideeën over ketens/ketenprocessen geef ik, waar dat in mijn werk maar aan de orde komt, door en probeer ze een plaats te geven in taal en gedrag van mensen. En soms, soms hoor je – meestal uit onverwachte hoek – opeens een echo…. Mooie momenten.

 

10. Ik geef (met name ook) Context en Tijd steeds explicieter plaats, praat daar over en laat mensen aan zinnen waarin dat soort woorden in samenhang verschijnen wennen.

Toen ik het boek “Metapattern, Context and Time in Information Models” zo eind 2004 voor het eerst las – ik moest op p5 of p6 toch aan mezelf bekennen dat ik de draad volledig kwijt was – was ik van één ding wel overtuigd geraakt: met Metapattern heb ik echt iets wezenlijks in handen!

Later ben ik er wel (wat) meer van gaan begrijpen (is er iets van een cursus?). Ook heb ik dit soort ideeën aan collega’s voorgelegd in de hoop samen verder te komen. Aan verreweg de meeste van hen was en is dit onderwerp (nog) niet zo besteed: van Til heeft weer iets nieuws; best wel leuk hoor, maarre… zullen we maar weer eens aan het werk?!

 

11. De vergelijking met verkeer (verkeersstelsel) vind ik erg krachtig (zie (“informatieverkeer in publiek domein”; Pieter Wisse; 2004)). Het bekort verhalen enorm. Stelsel voor informatieverkeer. Ik gebruik het beeld steeds vaker. Verkeersbeeld. Verkeersbewegingen. Straatmeubilair (informatische constructies). Overstappen van het ene transportmedium op het andere (met eigen dynamiek en eigenschappen en prijsstelling). De stations: verkeerswissels. Etc.

Ook de analogie met LEGO vind ik sterk. De mogelijkheid voor verbinding zit in elke aparte bouwsteen – standaard, als vanzelf, het kan nu eenmaal gewoon niet anders – meegebakken. Niet alleen de mogelijkheid voor verbinding; ook de mogelijkheid voor ontbinding en vervolgens her-ordening enzovoort. Elementaire stelselmatigheid. Qua koppelmechanismen vormt elk deel (set bouwstenen) steeds de waarborg voor het stelsel.

Ik verwacht dat de introductie en daarna het gebruik van dit soort beelden mensen op den duur toch anders voorsorteren op hun kijken naar de hen omringende en voor hen betekenisvolle handelingsruimten.

 

 

 

Juni 2005, 2005 © Jan van Til