2005

2005.01 Aantekeningen

 

Jan van Til

 

 

Onderstaande tekstfragmenten zijn hoofdzakelijk afkomstig uit een forumdiscussie en e-mail die ik verstuurde in de periode januari tot en met maart 2005. De volgorde van de fragmenten is chronologisch.

 

01. Als ik je goed begrijp is een enterprise architectuur het beeld dat de cultuurdragers van een onderneming gezamenlijk hebben èn beleven van de mate waarin en de manier waarop IT aansluit bij ‘hun’ onderneming. En daarmee rust enterprise architectuur dan in (is gestoeld op) de bedrijfscultuur van die onderneming.
Als ik dan naar de cultuurdragers in mijn omgeving kijk, zie ik ze al fronsen. Plat gezegd zal het hun toch min of meer een biet zijn of de ‘IT goed/slecht aansluit’; dat is niet ‘hun afdeling’. Moeilijker krijgen cultuurdragers het als we ‘IT’ vervangen door ‘informatievoorziening’ (dat is niet synoniem met IT). Cultuurdragers voelen wel aan dat ze op bijvoorbeeld een vraag als: ‘bent u volledig verantwoordelijk voor de informatievoorziening van uw bedrijfsonderdeel/unit/afdeling/…’ niet zomaar ‘nee’ kunnen zeggen. Een dergelijke vraag zorgt voor enig onrustig heen-en-weer bewegen op de stoel – zeg maar.
Kun je je vinden in een dergelijke omschrijving van enterprise architectuur: “Het beeld dat de cultuurdragers van een onderneming gezamenlijk hebben èn beleven van de mate waarin en de manier waarop informatievoorziening aansluit bij ‘hun’ onderneming.”?
Een goede/slechte enterprise architectuur is dan een enterprise architectuur die door de cultuurdragers van die onderneming als goed/slecht wordt ervaren. En dat (het slechte geval) werkt dan niet zozeer als een dwangbuis, maar eerder als een verlostang, als middel om (met de organisatie) in beweging te komen.

 

02. Een cultuurdrager is volgens de DvD een persoon die een belangrijke bijdrage aan de beschaving levert. Daarmee geldt ‘passen’ weliswaar een voorwaarde, maar beslist niet als voldoende voorwaarde. Cultuurdragers stempelen (anderen binnen) de organisatie – zowel degenen die passen als degenen die minder/niet passen. De laatsten zullen op – zeg maar – ‘ongevaarlijke’ plaatsen terechtkomen. De eersten zullen carrière kunnen maken waarbij ze dus vergaand afhankelijk zijn van… de zittende cultuurdragers. Op die manier zijn cultuurdragers dan ook cultuur-over-dragers.

 

03. Je schrijft dat er meestal maar weinig mensen meer zijn die niet betrokken zijn bij de IT van een organisatie. Als je ‘IT’ vervangt door ‘Informatievoorziening’ ben ik het met je eens. Als je ‘betrokken zijn bij’ vervangt door ‘geconfronteerd worden met’ ben ik het ook met je eens. En dat is voor mij niet maar een flauw woordspelletje. Informatievoorziening komt eerst: want daar gaat het de medewerkers in de organisatie om en daarover kunnen we met hen spreken. Ondersteuning met het hulpmiddel IT komt (eventueel) daarna – en zeker niet automatisch (wat mij betreft). Als we dat stelselmatig in ons (taal)handelen laten uitkomen zijn we denk ik al een hele stap verder.

 

04. Cultuur is voor mij – ik volg Edgar Schein (“De bedrijfscultuur als ziel van de onderneming”) daarin – de som van alle gemeenschappelijke en als vanzelfsprekend ervaren veronderstellingen die een groep in de loop van haar bestaan heeft geleerd. Cultuur is daarmee een zeer krachtig werkzaam en breed gedragen Teken dat ALTIJD leidt tot heel bepaalde keuzes voor/tegen wat dan ook maar – dus ook voor de inrichting van de informatievoorziening van een organisatie (onderdeel). Als men – of men nu IT-er is of directeur – dat gegeven negeert… dan leidt dat vroeger of later tot ellende. Punt. En dat geldt naar mijn idee ook voor een enterprise architectuur (in de betekenis die jij er aan geeft). Ik ga derhalve uit van: Cultuur --> keuzes informatievoorziening --> keuzes IT hulpmiddelen. Op zichzelf genomen kan een enterprise architectuur (in de betekenis die jij er aan geeft) dus heel krachtig en perfect en juist zijn, maar als diezelfde enterprise architectuur haaks staat op de cultuur van de bijbehorende organisatie gaat die enterprise architectuur niet werkelijk voorzien in de behoeften van informatievoorziening (en dat had men op de eigen culturele vingers eigenlijk ook wel na kunnen tellen).

 

05. Nee, ik heb nog nooit een IT-leverancier gezien die presteert wat jij beschrijft. Als ik met mijn hoofdpijn naar de apotheker ga, wordt mij vast aspirine aangeraden. Ga ik er mee naar mijn tandarts, dan wordt waarschijnlijk die ene oude amalgaamvulling vervangen. Etc. Etc. Wat mensen zich vaak niet zo realiseren is dat ze – door te kiezen voor een bepaald type hulpverlening – zich tegelijk ook al vergaand een oplossingsrichting verkiezen. Daarom ben ik ook van mening dat een organisatie(onderdeel) bij gevoelde/ervaren problematiek bij voorkeur naar organisatiekundigen en informatiekundigen moet stappen – zeker niet naar IT-ers!!! Van de IT leverancier krijg je nu eenmaal ‘gewoon’ een IT oplossing – ook/zelfs voor bijvoorbeeld een organisatieprobleem of een personeelsprobleem – dat mag je verwachten.

 

06. Ik doel niet op de IT; wel op de informatievoorziening. De kwaliteit van een enterprise architectuur is wat mij betreft dus afhankelijk van wat de cultuurdragers ervan vinden (de betekenis die zij aan de door hen opgevangen beelden (beeldvorming) geven): want dat zal hun gedrag, hun handelen ermee/ernaar vergaand bepalen.

 

07. Architectuurprincipes (beschrijving van het gezamenlijk gedragen beeld) zijn – lijkt mij – per definitie beperkend. En ik zou dat graag als positief willen waarderen. Breed gedragen architectuurprincipes geven namelijk richting (en zonder beperking is er geen richting). En wel een richting die gewaardeerd wordt. En die richting wordt gewaardeerd omdat die richting past in het waardenpatroon dat maakt dat de architectuurprincipes breed gedragen worden. Tja, die dingen zijn nu eenmaal onlosmakelijk met elkaar verbonden en beïnvloeden elkaar wederzijds en continue. Een dergelijke richting wordt niet als beperkend ervaren, maar eerder als bevrijdend; bevrijdend van al datgene wat men niet (meer) wil; bevrijdend tot hetgeen men wèl wil. Architectuurprincipes die niet aansluiten bij de cultuur zullen ook niet breed gedragen worden, want ze passen niet bij de waarden van de enterprise en zullen (snel(ler)) als normen (extern opgelegd) waarmee men zich niet weet te verbinden worden ervaren. Wat maakt schaken nu tot schaken? Is dat niet juist die set aan robuuste regels die al zovele decennia meegaan? Is dat niet beperkend? Jazeker, maar dat willen we juist: die set aan gekozen beperkingen vormt juist de vrijheid die we schaken noemen!

 

08. Het is mijn indruk dat wanneer jij over enterprise architectuur spreekt je bij voorkeur IT als vertrekpunt neemt. Daaromheen wordt vervolgens het toneel opgebouwd. En dat maakt dan dat bepaalde opvoeringen zeer voor de hand liggen terwijl andere juist in de schaduw blijven. Mijn vertrekpunt is in ieder geval steevast informatievoorziening die past bij de organisatie. Daaromheen bouw ik op en IT kan daarbij een rol spelen. Het lijkt er dus op dat we in elkaars (slag)schaduw(en) rondtasten…. 

 

09. Vraag die dan wel aan me knaagt is hoeveel ‘ellendige’ ervaringen (veel) organisaties nog zullen moeten opdoen voordat ze door de spiegels en de kralen heen weten te kijken en tot het besef komen dat ze hun ‘heil’ (lettend op hun informatievoorzieningsbehoefte) vooral NIET bij IT-ers en enterprise architectuur moeten zoeken, maar veel eerder bij informatiekundigen (of zo je wilt informatie architecten).
Hoe zou je het wordt-nou-toch-in-vredesnaam-eens-wakker proces vorm kunnen geven opdat – zoals je zelf aangeeft ‘organisaties zelf de kracht van de informatie architectuur pakken en daarmee de IT-inzet in hun informatievoorziening gaan regisseren’?

10. Wat is informatie eigenlijk? Om (eventuele) forum-reacties voorzichtig wat in te leiden laat ik Rudy Rucker even aan het woord: “… het begrip informatie verzet zich op dit moment tegen een precieze definitie. Met betrekking tot informatie bevinden we ons in een situatie die vergelijkbaar is met die van de 17e-eeuwse natuurwetenschappers ten aanzien van het verschijnsel energie. We beseffen dat we hier van doen hebben met een belangrijk begrip dat vele manifestaties kent, maar we weten nog niet hoe we er op de juiste wijze over moeten spreken”.
Voorgaande quote is al een jaar of 10 oud. Waar staan we nu? Zijn we substantieel verder gekomen? En wat zegt dat over het werkveld van informatiekundigen of – zo men wil – informatie-architecten?

 

11. Als informatie door de vraagkant nadrukkelijk gepositioneerd wordt als 4e productiefactor… Als de vraagkant zich nadrukkelijk gaat onderscheiden van de aanbodkant en de verantwoordelijkheid voor haar eigen informatievoorziening zelf gaat oppakken – onafhankelijk van de aanbodkant… Dan is dat wat mij betreft inderdaad een manifestatie van een kwalitatieve sprong.
En als het vacuüm dat deze verschuiving trekt adequaat gevuld raakt…, kunnen op termijn inderdaad behoorlijke besparingen worden gerealiseerd.
Maar… zijn degenen die dit vacuüm zouden moeten vullen ook beschikbaar en bij de les? Een vacuüm is namelijk niet stabiel en raakt hoe dan ook gevuld – ‘desnoods’ met informatici. Hoe staat het bijvoorbeeld met ter zake doende opleidingen voor dergelijke professionals?

 

12. Zouden we in onze wereld – zo vol met informatieverkeer niet nóg een stap verder moeten gaan? Is het wel verantwoord om met de informatieverkeersdrukte van vandaag (en – niet te vergeten – die van morgen!) de ‘organisatie’ als een afgerond geheel te beschouwen?
Voor adequate informatievoorziening zijn traditionele organisaties hun hoofdrol al sinds een aantal jaren stukje bij beetje aan het verliezen (een duidelijke opvolger is er nog niet). Of organisaties nu willen of niet – en ze willen meestal (nog) niet – ze moeten meer en meer leren leven met het gegeven dat ze – ook wat betreft wezenlijke informatie (ik weet het: een pleonasme) afhankelijk raken van andere organisaties en/of instanties. Informatievoorziening trekt zich van organisatiegrenzen niets aan (waarom ook?). Niet alleen binnen, maar ook over traditionele organisaties heen valt – lijkt mij – veel te besparen door overbodige zelfvoorziening uit te faseren en te vervangen door – zeg maar – een beperkt aantal zorgvuldig gekozen ‘basisadministraties’.

 

13. Sinds jaar en dag circuleren definities van het begrip informatie. Vaak zijn ze vaag en/of ambigu; dan weer ambitieus of globaal. Ook spreken definities elkaar met enige regelmaat tegen.

Waar ik eigenlijk naar zoek is een goed bruikbare definitie voor de vraagkant. Laat me eens proberen de omgeving te schetsen waarin (ik denk dat) we met informatie bezig zouden moeten zijn.
[1] De vraagkant gedraagt zich dag in dag uit op natuurlijke wijze met informatie.
Het woord informatie wordt door iedereen in de mond genomen en niemand ervaart daarbij ook maar enige moeite, niemand vraagt zich er eigenlijk iets bij af. Voor dagelijks gebruik voldoet dat blijkbaar. Het voorziet duidelijk in een behoefte. Zinnen als “Ik heb informatie nodig over …, kunt u mij vertellen …” of “… maar dat is geen nieuws; dat is een gegeven!” zijn dagelijkse kost. Uit de context is blijkbaar ‘zo maar’ en keer op keer duidelijk wat de bedoeling is – in het onderlinge menselijke verkeer tenminste. Mensen switchen onbewust van de ene context naar een andere – al naar gelang de voorliggende bezigheid. Betekenis van woord en gebaar past zich (doorgaans) moeiteloos en op zinvolle (dus: met betekenis) wijze aan: een ‘bak’ kan een grote auto zijn, maar ook een grap. Ook het tijdsaspect is daarbij wezenlijk: een mededeling of gebaar (een Teken) kan nu heel informatief zijn, terwijl het een uur later of eerder niet als zodanig ‘binnenkomt’ en wellicht zelfs geheel aan de aandacht ontsnapt. Voor de vraagkant is dat allemaal geen probleem. Het is de gewoonste zaak van de (hun) wereld – zeg maar.
[2] De vraagkant gedraagt zich dus dag in dag uit op natuurlijke wijze met informatie. En de aanbodkant? De aanbodkant is zich daarvan niet of nauwelijks bewust.
Wat ik me bij het lezen van jouw toelichting afvroeg is wie de meeste invloed hebben gehad op de totstandkoming van de ISO/TR-9007 definitie. De vraagkant? Niet waarschijnlijk – denk ik. Stel nu eens de aanbodkant de definitie behoorlijk heeft weten te stempelen… mag je dan verwachten dat zo’n definitie voor de vraagkant bruikbaar is? Voor de vraagkant tellen context(switching) en tijd natuurlijk – zij het onbewust! – zwaar mee. En dat zie ik in de definitie niet zo 1-2-3 terugkomen. Aan de aanbodzijde spelen context en tijd niet zo’n rol. Na het contextdiagram blijft de context verder vaak onaangeroerd. Definities worden opgesteld en ‘domweg’ voor de hele organisatie geldig verklaard – zonder enige vorm van contextuele verbijzondering. Dat zoiets eenvoudigweg niet kán werken ziet men vaak niet (wel dat de definities niet door de business ‘gedragen’ worden). Dat gedefinieer-van-dit-kaliber aan de vraagkant tot onbegrip, verlies aan nuances en betekenis leidt – zonder dat de vraagzijde de vinger op de zere plek weet te leggen en zonder dat de aanbodzijde ten diepste begrijpt waar de business toch over ‘zeurt’ – komt al helemaal niet over bij de aanbodkant. Welke applicatie houdt er nu rekening met contexten en contextswitching inclusief de mogelijke verschuivingen qua betekenissen die dat met zich meebrengt (en de ontwikkeling daarvan door de tijd heen)?
[3] De vraagkant weet niet dat de aanbodkant zich niet realiseert dat zij zich dag in dag uit op natuurlijke wijze met informatie gedraagt.
Als ik mij een UoD probeer voor te stellen waarin bijvoorbeeld de netwerkpunten van een gastransportnetwerk een belangrijke rol spelen, dan komt het mij zo voor dat ik binnen die UoD de verschillende contexten waarin die netwerkpunten door de tijd heen in wisselende vorm en samenstelling verschijnen een plaats moet geven. Kies ik mijn UoD’s ter grootte van één context, één handelingssituatie, dan resulteert dat in een wildgroei van ‘1000’ applicaties. En dan heb ik het tijdsaspect nog niet meegenomen. Veel van die ‘1000’ applicaties zullen immers één handelingssituatie an sich goed ondersteunen. Misschien zo hier en daar twee, maar verder gaat het niet. Oké, ik kies mijn UoD dus ruimer. Mijn UoD gaat dus een scala aan – zich in de tijd ontwikkelende – contexten omvatten. De boekhouder wil over netwerkpunten andere dingen weten dan bijvoorbeeld de veldtechnicus. Daarbij hanteren ze zowel verschillende als gelijknamige begrippen. Betekenissen kunnen overeenkomen, maar dat hoeft niet. In al het dagelijkse (taal)handelen stuurt de context steeds de betekenis – voor mensen (aan de vraagkant) geen probleem (want: doodgewoon; zo gaat dat al sinds mensenheugenis). Boekhouder en veldtechnicus kunnen in een goed gesprek over het werk vrij snel on speaking terms komen; hun raakvlakken tot samenwerking in beeld brengen. Overeenkomsten en verschillen leggen ze elkaar ‘gewoon’ uit. En… voor de vraagkant is het bij dit alles natuurlijk niet meer dan logisch… dat ‘dat’ met ICT ook precies zo werkt – maar dan natuurlijk veel sneller en veel beter. Toch? Van de vraagkant mag niet verwacht worden dat ze op het idee komt dat ‘dat’ aan de aanbodkant uhhh gewoon uhhh ánders werkt – hééél anders.
[4] Informatiekunde.
Zowel vraagkant als aanbodkant lijken over voldoende heldere ideeën te beschikken wat informatie is, maar hoe lang zullen ze elkaar nog weten te vinden? De vraagkant heeft de oudste (en meest natuurlijke) papieren; de aanbodkant bestaat nog maar enkele decennia en is sterk doortrokken en zwaar getekend (vertekend ook) door technologie. Als gevolg van onder meer sterk toegenomen gebruik van ICT hulpmiddelen en de sterke compressie van tijd en gebeurtenissen, wint coherente toepassing van ICT – ook/juist over organisaties heen – enorm aan belang. De opgave voor informatiekundigen is nu de vraagkant met al hún (taal)handelen-en-gedrag-met-informatie adequaat (dus: op z’n vraagkant’s) te bedienen, te ondersteunen met hulpmiddelen: informatievoorzieningshulpmiddelen – ook ICT hulpmiddelen.
[5] Wat is informatie?
Wil dat van de grond komen, dan moet vanuit het perspectief van de vraagkant nagedacht worden over wat informatie nu eigenlijk is. En dat brengt me dan weer bij de vraag wat informatie eigenlijk is.

 

14. Ik heb de vergelijking restaurant/keuken primair opgevoerd om je schetsen (“Informatieverkeer in publiek domein”) in hun natuurlijke omgeving – een omgeving waarzonder ze naar mijn idee niet zinvol kunnen bestaan – te laten verschijnen. Context stuurt immers de toekenning van betekenis. En de door deze omgeving toe te kennen betekenis is – lijkt me – bepalend voor de uiteindelijke
levensvatbaarheid van hetgeen je in je schetsboek voorstelt. Daarmee vervangt mijn vergelijking jouw vergelijking met het fysieke verkeersstelsel niet, maar staat er veeleer naast, vult die aan. Jouw vergelijking - hoe nuttig, wezenlijk en belangrijk ook! - richt zich gemakkelijk alleen maar of in hoofdzaak op technologie en wat we daar vandaag de dag mee zouden kunnen bereiken (e-overheidsinfra). Met mijn vergelijking probeer ik een soort van ‘warme jas’ om de schouders van jouw vergelijking heen te hangen: mijn vergelijking concentreert zich eerst en vooral op warmbloedige mensen met al hun emoties die dag in dag uit in die nieuw e-overheidsinfra-samenleving in de weer zijn en die zich daarbij daadwerkelijk gesteund moeten weten door die e-overheidsinfra. Anders gaat zo’n op samenleving op z’n best toch maar zo heel moeizaam werken – vrees ik.

Op zichzelf genomen zie ik je schetsboek wel ‘werken’. Je vergelijking met het fysieke verkeersstelsel voelt heel vertrouwd en duidelijk aan en bekort (comprimeert) het schetswerk weldadig. Wat je in je schetsboek voorstelt – correct me if I am wrong! – is het middel (de enabler) waarop je (supra)situationele voorzieningen kunt en wilt bouwen: infrastructuur. En die voorzieningen zijn op hun beurt weer dienstbaar (als middel) aan het restaurant (en natuurlijk ook aan de e-keuken zelf).

Kijkend vanuit het geheel – omdat je schetsen nu eenmaal niet op-zichzelf-genomen werken – ben ik met jouw schetsboek in de hand gaan nadenken over de kernen, de centra die zich als gevolg van geïmplementeerd schetswerk binnen dat geheel zouden kunnen gaan vormen. Dat kan enerzijds zicht geven op eventuele hiaten en anderzijds op de bedding waarbinnen die implementatie van je schetsen – voor optimaal resultaat – dienen te meanderen. En dan laat mijn reactie – dat was althans mijn bedoeling – zien dat hetgeen je in je schetsboek voorstelt kan werken en dat het tegelijk ook a hell of a job wordt om het niet op minder gewenste of zelfs ongewenste manieren aan het werk te krijgen (waar houdt de verantwoordelijkheid van een ontwerper eigenlijk op?). Het neerleggen van de ‘nieuwe’ infrastructuur zal best lukken, maar hoe en in welke richting zal het onze samenleving veranderen?

Ik zie de kwalitatieve sprong die je voorstelt wel passen binnen de sfeer van wat wel genoemd wordt de 5e Kondratieff golf. Een golfbeweging met een frequentie van rond de 50 jaar en waarvan internettechnologie als de trigger voor de vijfde golf kan gelden. De top zal zo’n beetje in 2010/2015 bereikt worden. Dan zullen nieuwe (sociale) structuren volop werken. De benodigde technologiesprong heeft plaats gehad en is voor zeer velen betaalbaar geworden; de doordringingsfase is volop aan de gang en misschien al wel voor een groot deel achter de rug. De vraag is niet langer of computers een goed hulpmiddel zijn voor ondersteuning van de overheid, maar is verschoven naar wat een overheid eigenlijk is als computers grotendeels het informatieverkeer in publiek domein mediëren. En dat geldt niet alleen voor de (e-)overheid, maar ook voor de samenleving als geheel.

 

 

 

Januari - maart 2005, 2005 © Jan van Til