2004

2004.01 Aantekeningen

 

Jan van Til

 

 

Onderstaande tekstfragmenten zijn hoofdzakelijk afkomstig uit een forumdiscussie en e-mail die ik verstuurde in de periode februari tot en met december 2004. De volgorde van de fragmenten is chronologisch.

 

01. Wat is architectuur? Theodor Roszak zei het eens zo: “Woorden die alles betekenen, betekenen vaak uiteindelijk niets; juist deze leegheid stelt hen in staat uiteindelijk gevuld te worden met een biologerende glamour”. Zoiets lijkt met architectuur-in-de-ICT aan de hand te zijn.

 

02. Wat is informatie? Theodor Roszak: “Informatie lijkt op die ongrijpbare en onzichtbare zijde waarvan de etherische mantel van de keizer is gesponnen” (The Cult of Information). Rudy Rucker zegt er (o.a.) het volgende over: “… het begrip informatie verzet zich nog tegen een precieze definitie. Met betrekking tot het begrip informatie bevinden we ons in een situatie die vergelijkbaar is met die van de 17e eeuwse natuurwetenschappers ten aanzien van het begrip energie. We beseffen dat we hier van doen hebben met een belangrijk begrip dat vele manifestaties kent, maar weten nog niet hoe we er op de juiste wijze over moeten spreken”.

 

03. Redenerend vanuit de semiotiek zou je kunnen zeggen dat het waargenomen Teken verwijst naar iets anders, het representeert iets dat niet aanwezig is. Als gevolg van de waarneming van dat Teken gaat de waarnemer allerlei andere zaken in ogenschouw nemen; er ontstaat mogelijk een nieuw Teken in de geest van de waarnemer (is dat wat je bedoelt met het reële venster?). Zo is dit document ook een Teken, het verwijst naar het beeld dat jij wilt overbrengen (maar dat beeld is niet aanwezig). De waarnemer van dat Teken (ik dus) maakt daar weer een beeld (nieuw Teken) van. Maar welk nieuw Teken wordt er nu daadwerkelijk in mijn hoofd gevormd?

 

04. We zijn de kaartenbak met de handgeschreven kaarten kwijtgeraakt – die is ingeruild voor een scherm waarop elke dag even emotieloos de letters en de plaatjes worden getoond…. Een handgeschreven Teken is een ander Teken dan zijn digitale evenknie omdat het in potentie andere/rijkere nieuwe Tekens oproept (positie van de tekst op de kaart, handschriftherkenning + associaties met aard/gewoonten van de bijbehorende persoon).

 

05. Mijn ervaring is dat als je nieuwe termen introduceert er eigenlijk vrijwel altijd een reactie volgt in de trant van: “is dat vergelijkbaar met dit-of-dat”? En dat – nadat daar een soort van overeenstemming over is bereikt – er dan ‘altijd’ een sfeer blijft hangen van: “Oh, ja… niets nieuws dus eigenlijk!”. Elke latere referentie aan die term zal dan onmiddellijk de gevormde associatie activeren – en daarmee is het nieuwe begrip ‘vakkundig’ in een bestaand hokje geduwd (en dus vroegtijdig overleden).

Door het introduceren van nieuwe termen maar ‘gewoon’ over te slaan en pratendeweg te gaan tekenen en verklaren… voorkom je dat soort ‘moeilijkheden’. Gewoon wachten op de vraag: “hé…, goh, leuk zeg… enne… hoe noem je dat nu eigenlijk? is daar een term voor?”. Wat mij betreft is zo’n gebeurtenis een fragmentje uit het proces dat Christopher Alexander “unfolding” noemt; je kunt unfolding niet forceren – hooguit stimuleren: een rozenknop die je open trekt zal nooit een prachtige roos worden; warmte, voeding, zonlicht doen het werk voor je; de roos komt als het ware zo maar naar je toe… en haar schoonheid overvalt je, ontroert je (een vrije vertaling van wat Christopher Alexander in zijn “The Nature Of Order” (deel 1) ergens schrijft; ik geloof dat Christopher Alexander dat heel goed ziet).

Zelf heb ik het idee dat het maken van een IR-plaatje (IR staat voor InformatieRuimte) in eerste instantie het ‘lekkerst’ gaat 1-op-1 met je gesprekspartner of een klein aantal gesprekspartners die min of vanaf dezelfde plek naar ‘het werk’ kijken. Als het ware de ‘zaak’ per informatieruimte aftasten door één IR [Christopher Alexander: één center] als uitvalsbasis te nemen en via allerlei uitstapjes [Christopher Alexander: andere centers aandoen] steeds weer daar naar terug te keren. Volgens mij krijg je dan per geval ook de belangrijkste toon/kijk routes in kaart - afhankelijk dus van de plek van waaraf je je waarnemingen doet [Christopher Alexander: samenhang tussen centers].

Dat is volgens mij goed vergelijkbaar met de looppaden die in elke kamer ontstaan: goed te zien vlak voordat je nieuwe vloerbedekking krijgt en je de hele kamer hebt ontruimd: een zwaar looppad om de zitkamertafel (een strong center); looppaden naar de gang en de keuken. Beschouw je de looppaden vanuit de keuken dan zie je bepaalde elementen in de kamer heel goed, terwijl andere nagenoeg in het ‘donker’ [Christopher Alexander: weak(er) centers] blijven; etc.

Later kun je dan (eventueel) een poging wagen om een meer compleet beeld te krijgen door de onderscheiden plaatjes met elk hun eigen ‘verhaal’ [Christopher Alexander: samenhangende set centers] ineen te schuiven. Dat geeft dan vaak ook een ruimer beeld van en beter zicht op allerlei cultuuraspecten in de verhalen an sich en in de interacties ertussen [Christopher Alexander: zicht op de whole(ness)].

 

06. Over Informatieruimten (IR; zie www.informatieruimte.nl): Het missen van de factor tijd of volgordelijkheid van gebeurtenissen doet mij (weer) denken aan de toon/kijk routes waar ik al eerder over repte en ook al eerder al tegenaan liep (IR plaat projectmanager): wil A iets kunnen tonen, dan zullen de basisingrediënten van dat iets in veel gevallen eerst (ordening naar tijd) aan A getoond moeten zijn.

Heeft denk ik toch te maken met de noodzaak van samenhang tussen centers. Vrij naar Christopher Alexander (“The Nature of Order”): een center is nooit een op zich zelf staand iets; is niet los verkrijgbaar maar wordt door omringende centers gecreëerd. Als je gevraagd wordt te vertellen wie je bent, ga je altijd je samenhang met je omgeving beschrijven, hoe jij daarin je plaats hebt…. Die prachtige, schitterende fauteuil die zo prachtig uitkomt door de samenhang met haar omgeving. Ga maar eens verhuizen en zet diezelfde fauteuil maar eens op de stoep voor je huis – vlak voordat ie de verhuiswagen in gaat: verloren, naakt haast staat ie daar in de zon, is dat nou onze fauteuil?

Verander de rol van een bepaald center, bekijk de invloed ervan op andere centers en daarmee op de whole(ness). Haal de zitkamertafel weg en…. Jouw mailtje lezend komt het me voor dat het – ook los van de hobby’s en allerlei oude meningsverschillen – een hele opgave is om in een paar uur tijd te convergeren naar een concrete stap!

 

07. Zet me erg aan het denken: naarmate iets minder moeite kost… is het contact tussen dat iets en jou minder intensief, is de ervaring oppervlakkiger, zijn de details vager, bouw je minder een band op, hoor je minder ergens bij, worden de contacten losser, minder innig, minder duurzaam, van minder waarde. Ik denk aan een artikel dat ik laatst las met titel “alles vreten, maar niets uitdiepen”, waarin de auteur (was het Ad Verbrugge?) iets soortgelijks signaleert. Ik denk inderdaad dat zoiets gaande is, maar de uiterste consequentie is… een totale afwezigheid van elke samenhang die langer dan ‘eventjes’ duurt (maar dat geeft niet want dat vang je op met een stukje geheugen ergens op een computer). En omdat we dus uiteindelijk toch niet zonder die samenhang, die band met onze omgeving kunnen, gaan we meer administreren (gooien we er wéér wat extra technologie tegenaan)? We zouden de mens toch weer een prominente(re) plaats (informatisch gezien meer ruimte; informatieruimte) geven in de Technotoop waarin de mens vandaag de dag onontkoombaar leeft? Dit zet het concept Informatieruimte inderdaad in een wat ander daglicht.

 

08. Bij een Kijkvenster (onderdeel van een Informatieruimte) gaat het er om dat je – via technologische hulpmiddelen – waarneemt wat in één (of meer) andere Informatieruimte(n) wordt getoond. Het Toonvenster van Informatieruimte X laat slechts datgene zien wat degene(n) die dat Toonvenster vullen – de ‘bewoner(s)’ van Informatieruimte X – willen laten zien vanuit diezelfde Informatieruimte X aan andere mensen in andere Informatieruimten. In mijn beleving laat een Toonvenster alleen maar dingen zíen. Ik heb de interactie zoals jij die beschrijft (nog) niet ervaren. Zie bijvoorbeeld ook de antwoorden bij VVV 5 en 6. Zie www.informatieruimte.nl voor de VVV (Veel Voorkomende Vragen).
Wat mij betreft – in mijn huidige stand van denken – kan het in een Informatieruimte gaan om óf één persoon alleen óf om een groep personen. Het gaat daarbij – denk ik – steeds om concrete culturele entiteiten. Dat begint dan bij één specifiek persoon en eindigt bij specifieke verbanden waarin personen gezamenlijk een coherent, samenhangend gedrag vertonen. Daarmee geef ik dus eigenlijk een invulling aan het begrip ‘nuttig’ uit het antwoord op VVV 3.

 

09. Even voortbordurend op Amazon – en me beperkend tot de handel in boeken…. Het beeld dat ik bij Amazon heb gekregen, ziet er ongeveer zo uit: Amazon toont aan de ‘toevallige’ voorbij-surfer een algemeen beeld – via een algemeen Toonvenster (zie ook: www.informatieruimte.nl). Mogelijk een mix van bestsellers en boeken die net uit zijn of binnenkort zullen verschijnen. Voor mij persoonlijk (My Amazon) is er – naast dat algemene venster – een extra Toonvenster dat door Amazon wordt gevuld op basis van de door mij aan Amazon getoonde interesses: profiel, zoekhistorie, rankings, koophistorie, aangegeven bezit, wish-lists, …. Daarin heb ik Amazon via een Toonvenster inzicht gegeven. Amazon toont mij persoonlijk dus twee Toonvensters (algemeen en extra). Beide neem ik waar via mijn ene Kijkvenster. En ik toon via mijn Toonvenster aan Amazon mijn interesses (op basis waarvan Amazon mij haar extra Toonvenster toont). De interactie loopt – zoals ik het voor me zie – over/via onderscheiden Toon/Kijkvenster-paren.
Dat die vensters met een heel arsenaal aan technologische hulpmiddelen door Amazon en door mij gevuld worden (Toonvensters) en worden bekeken (Kijkvensters) staat buiten kijf. Toch gaat het daar – als we het over Informatieruimten hebben! – niet direct om wat mij betreft.

10. Waarnemend via mijn Kijkvenster zie ik, ervaar ik en beleef ik dan dat – om wat voor reden dan ook – dit-en-dat mij níet wordt getoond terwijl andere zaken mij wél worden getoond door de vuller(s) van het/de Toonvenster(s). Dát geeft inzicht in allerlei menselijke verhoudingen m.b.t. de informatievoorziening in en rond een organisatie. Dát geeft inzicht in de menselijke beleving van het werk(en) in een organisatie. Dát geeft inzicht in de organisatiecultuur en daarmee ook zicht op de (on)mogelijkheden voor de inrichting van informatievoorziening. Dát geeft inzicht in de mate waarin we als mensen comfortabel werken en leven in een organisatie – ondersteund door allerlei technologische hulpmiddelen. Etc. Het menselijk acteren en beleven verschijnt dan prominent in het centrum van aandacht; technologie krijgt zo een goede plaats in haar ooghoeken. (In het verlengde hiervan lijkt het me ook van belang hóe het/de Toonvenster(s) door mensen in één of meerdere Informatieruimten worden gevuld met data en hóe data middels Kijkvensters aan mensen in andere Informatieruimten wordt gepresenteerd).

 

11. Het leek er inderdaad even op dat je toonvenster wat was dichtgezakt. Een open toonvenster laat zien wat je beweegt en bezighoudt. In welke richting je je beweegt en welke mogelijkheden (vrijheid) en beperkingen (vrijheid) je daarbij ervaart. Dat stimuleert mij – al kijkend – enorm en motiveert me steeds weer opnieuw om verder mee te denken – wat je weer via mijn toonvenster kunt waarnemen.

E-mail heeft iets van het gooien van stenen in elkaars vijver. In dit geval heb je gelukkig (!) een aardig beeld van de stenengooier zodat je een vage worp vaak toch wel aardig kunt plaatsen. Je ziet rimpelingen, interferentiepatronen, plaatsen waar veel/weinig stenen terechtkomen (en hoe dat in de loop van de tijd wijzigt). Maar het zou wel goed zijn dat eens in de zoveel tijd af te wisselen met een persoonlijk treffen: pratend en kladderend op wand-flip-borden of iets dergelijks.

 

12. De vrijheidsgedachte spreekt me wel aan. In een Informatieruimte (IR) moet je je vrij kunnen bewegen: De inrichting van de informatievoorziening moet van dien aard zijn dat de mens in zijn functioneren optimaal wordt ondersteund en niet wordt belemmerd door allerlei informatische wangedrochten. Wat mij betreft optimaal; niet maximaal. Vrijheid kan denk ik alleen maar vrijheid in afhankelijkheid zijn; iets dat in samenhang met het grotere geheel zijn waarde krijgt en uitstraalt; iets dat niet los verkrijgbaar is.

 

13. Persoonlijk staat het meetbaar maken ervan me wat tegen. Met het IR denken willen we het menselijke aspect een expliciete plaats geven en als het even kan ook wat meer ruimte geven. In de loop van de geschiedenis heeft de menselijke drang om alles meetbaar te maken, ons weliswaar heel veel opgeleverd (waarvoor onuitsprekelijke dank), maar het was niet alleen maar zonneschijn. Vroeger mat men de tijd in uren; nu is het los(ser) komen te staan van menselijke beleving en meten we in (nanoseconde etc. Vroeger creëerde men schitterende ruimten; nu leggen we ze ‘gewoon’ vast in coördinaten – los van menselijke beleving. Vroeger hadden we veel woorden beschikbaar om de waarde van een bepaald object te beschrijven en uit te drukken; nu drukken we ‘gewoon’ alles uit in euro’s en daarmee achten we het object wel voldoende beschreven - maar het is daarmee los(ser) komen te staan van menselijke beleving. Vroeger ging het werk over van vader op zoon; nu is het meetbaar en gaat het gewoon om vervangbare fte’s.

 

14. Wat is eigenlijk het verschil tussen een informatieruimte en een bepaalde situatie (context) waarin een mens (of groep mensen) zich bevindt en van waaruit hij/zij handelt/handelen? Kunnen we een informatieruimte beschouwen als een culturele entiteit?

In een bepaalde informatieruimte vertoon je een bepaald gedrag. Gedrag dat past bij die informatieruimte. Ook: gedrag dat mogelijk is in die informatieruimte. Er is sprake van een bepaalde mate van (taal)handelingsvrijheid en bewegingsvrijheid. Vrijheid die is ingegeven door enerzijds de natuurlijke eigenheid van de informatieruimte en anderzijds door factoren die daar beperkend op inwerken.

Mensen vertonen – afhankelijk van de situatie waarin ze zich bevinden – ook verschillend gedrag. Informatie die daarbij een rol speelt, verschilt van situatie tot situatie; van informatieruimte tot informatieruimte.

De kleinste culturele entiteit is een mens; jij en ik. Van daaruit ‘bouwen’ we grotere eenheden: de voetbalclub, een afdeling/unit, …. Elk met een eigen (gedeelde) blik op de wereld om hen heen

 

15. Als ik een thermometer aflees – geijkt in graden Celsius – dan sta ik eigenlijk oog in oog met een toonvenster van de heer Celsius. Toch?

In mijn hier en nu laat ik me immers informeren over de temperatuur op basis van een thermometer waarin de waarden en keuzen van de heer Celsius liggen besloten. Celsius achtte het zinvol en nuttig om warmte op te splitsen in een veelheid aan kleine stukjes: de zgn. graden Celsius. Daarbij koos hij als nulpunt het smeltpunt van water.

Als wij dan vandaag de dag een thermometer (geijkt in graden Celsius) aflezen, kijken we daarmee in wezen via technologie (de thermometer) in de informatieruimte van de heer Celsius. De heer Celsius toont ons op datzelfde moment – postuum – de temperatuur, en wel volgens zijn (breed gedragen – overigens) opvattingen.

 

16. Volgens Wittgenstein krijgen woorden hun specifieke betekenis binnen het taalspel waarin ze optreden. Ander taalspel; andere betekenis.

Woorden als Informatieruimte, Toonvenster en (Reëel) Kijkvenster krijgen hun bijzondere betekenis in het taalspel van een informatiekundig ontwerper die de mens in en met zijn levenssfeer centraal stelt bij het ontwerpen van de inrichting van zijn informatievoorziening. Een dergelijke ontwerper benadert de werkelijkheid alsof zij bestaat uit informatieruimten (en andere ruimten: dataruimten). Zijn gerichtheid doet hem informatieruimten (en dataruimten) veronderstellen.

Een dergelijke ontwerper modelleert de door hem waargenomen werkelijkheid (zijn werkelijkheid) als het ware door de mal van informatieruimten (en dataruimten) en komt al doende tot een indeling van die werkelijkheid in informatieruimten en dataruimten zoals hij die relevant acht voor het/de taalspel(en) waarvoor hij de inrichting van de informatievoorziening ontwerpt.

Want binnen informatieruimten vinden natuurlijk ook taalspelen plaats. Taalspelen die gemodelleerd worden middels Informatieruimten, Toonvenster(s) en (Reëel) Kijkvenster(s).

 

17. Wat mij aan Jaap’s informatieruimte-gebeuren (zie Jaap van Rees op www.informatieruimte.nl) erg aanspreekt, is dat mensen met hun kijk/toongedrag prominent op de voorgrond uitkomen en hun (werk)plaats vinden in de schema’s. Dat geeft mij als ontwerper goed zicht op de (on)mogelijkheden in allerlei specifieke culturele situaties om - zeg maar - op de meest correcte wijze door het ‘bos’ waarin de betrokken mensen huizen, te wandelen. De praatplaten, zoals ik ze ook wel noem, stel je pratendeweg met betrokkenen op. Ze geven (uiteindelijk) inzicht in de wijze waarop de savanne zich - als het regenseizoen aanbreekt - met waterstromen en poelen vult en hoe deze weer opdrogen na afloop ervan. Tegelijk wijzen de schema’s blinde vlekken aan, ingeslopen malligheden en/of structuren die domweg niet geschikt zijn voor ondersteuning met (de nu actuele) ICT hulpmiddelen.

Het informatieruimte-gebeuren is - zo zie ik dat tenminste - een poging van Jaap om te komen tot een afspiegeling en vertaling van het gedachtegoed van Christopher Alexander die bruikbaar is in het domein van de informatiekundig ontwerper. Mijn verwachting is dat de producten die hier uit voort kunnen komen, een goede bijdrage kunnen leveren aan een meer op de mens(elijke maat) toegesneden inrichting van informatievoorziening. Deze producten zullen - op een continuüm als bijvoorbeeld van “idee” tot “IT-dienst” – het best gedijen in de ideeënfase. Dáár lijkt me het effect dat ze kunnen sorteren het grootst – en dat effect zal dan in elke vervolgfase doorwerken.

Bij dit alles is het wellicht goed te weten dat Alexander het Cartesiaanse model-denken – dat de mechanisering van ons wereldbeeld inluidde – uitbreidt en dus verder/anders kijkt dan de hedendaagse wetenschap gewoon is te doen.

Het (over)heersende mechanistische wereldbeeld heeft namelijk grote gevolgen voor de mens zelf. De mens zelf heeft er geen plaats meer; komt niet meer voor in het ‘plaatje’ van hoe de dingen zijn. De mens (subject) is uit dat plaatje weg-geobjectiveerd. Het persoonlijke, het innerlijke, maakt er geen deel meer van uit – is er niet intrinsiek meer mee verbonden. Ook menselijke waarden zijn weg-gemarginaliseerd en verworden tot zoiets als een mening, tot iets dat verder los staat van de (aard van de) werkelijke wereld(orde). Alexander staat een verschuiving van ons wereldbeeld voor. Een wereldbeeld dat niet alleen wetenschappelijke feiten als feit erkent, maar daarnaast ook ‘statements of opinion’. In dat nieuwe wereldbeeld zijn statements over bijvoorbeeld de mate van harmonie en leven (van wat voor ding ook maar)… ook feiten. Het zijn de basisaspecten van orde. Functioneel en ornamenteel zijn verschillende aspecten van orde. Orde is persoonlijk; gaat tot de kern van de menselijke ervaring… etc. In zijn “The Nature of Order” zet Alexander deze ideeën uitvoerig en met vele, vele voorbeelden uiteen.

 

18. Lezend in The Nature of Order, zweefde kort geleden ‘zomaar’ de gedachte bij me binnen - eventjes maar; zonder ook maar enige vorm voor hand of voet te kunnen aangeven – of er misschien iets zou kunnen zijn ‘that precedes context’ – zeg maar zoals ‘context precedes object’ zoals je o.a. in Metapattern aanreikt. Dat is dan zoiets als een bliksemflits tijdens nachtelijk onweer: lang genoeg om een heel stuk van het pad te zien waarop je je bevindt, maar te kort om te zien waarheen dat pad leidt.

Hoe dan ook, de moeilijkheid met ideeën als bijvoorbeeld “beyond Descartes” of “Context and Time in Information Models” is denk ik dat er - in ieder geval voor de ontvangers ervan - geen soepele overgang is tussen het ‘vandaag geldige/geaccepteerde’ en het ‘nieuwe/aanstaande’. De te maken sprong wordt uiteindelijk het best beschreven met de op het eerste gezicht merkwaardige uitspraak van Cruijff: “je begint het pas te begrijpen als je het door hebt”.

Voor de aandrager van een dergelijk nieuw idee heeft het waarschijnlijk iets weg van een langzaam maar zeker toenemende spanning in de aardkorst die mogelijk al gepaard gaat met een serie kleine trillingen en schokjes die samen de opmaat vormen voor de nieuwe/aanstaande aardbeving die zich opeens en in volle omvang manifesteert.

Misschien ervaar je mijn ‘diagonale’ reactie op jouw mailtje wel als ietwat haaks staand op wat je ‘verwacht’ had; laat maar horen.

 

19. Ik heb genoten van je verhaal - afgelopen dinsdag!

Je hebt naar mijn idee perfect neergezet wat je kunt doen en waar je kunt uitkomen als je ‘gewoon’ je Gezonde Menselijke BoerenVerstand gebruikt… Dus ‘lekker’ los van good old, maar langzaam maar zeker toch ook disfunctioneel wordende, IT paradigma’s je werk doen. Jouw verhaal vormde een schril contrast met wat voor een veeleid aan IT-ers zo doodgewoon is (geworden). Jouw verhaal was gewoon een different story. Heel wat anders dan voortdurend IT-woorden etaleren waarvan geen mens iets begrijpt. Heel wat anders dan platgegooid (platgewalst?) te worden met modellen waaruit elk greintje menselijkheid zorgvuldig lijkt te zijn weggemodelleerd. Heerlijk!

Je hebt dat misschien ook wel gemerkt aan de (meeste van de) vragen die uit de zaal kwamen. Daar lagen paradigma’s onder die naar mijn idee zo sterk afweken van De Waag’s being-there-in-the world... dat ik sterk het gevoel kreeg dat er twee talen gesproken. Herken je hier iets van?

Prachtig ook - dat meubel! IT van haar dominante plaats! Je moest bijna op zoek als je iets IT-achtigs wilde zien. Zo hoort het! Een artefact met een quiet beauty zoals dat meubel – waarin dan ook nog – het lijkt wel toeval – iets zit dat je als IT zou kunnen duiden. Prachtig! IT die opgaat in haar omgeving – zonder schreeuwerig een soort van eerste plaats op te eisen. Dat is IT op haar natuurlijke plaats!

Wat ik zelf schokkend vond was de – naar mijn idee – enorme hoeveelheid water die Waag Society bij de wijn heeft gedaan ten aanzien van het - zeg maar – industriële ontwerp (of was de foto die je toonde e-r-r-u-g slecht?). Jullie eigen prototype was een artefact waar het leven als het ware vanaf straalde. Wat een verschil met het nogal doodse industriële ontwerp! Ergens lijken jullie daar toch wat van je eigen voetstuk te zijn gevallen – lijken jullie in tegenspraak te handelen met je eigen principes – zoals je die op één van de eerste sheets debiteerde.

Nou ja dat vind ik ervan. Ik spreek de hoop uit dat jullie bij volgende gelegenheden vasthouden aan waar jullie zo goed in zijn en gaan werken met een minderprijs.

Jan Truijens gaf later die dag iets dergelijks ook aan in zijn praatje: als je je omringt met dingen die maar zo-zo zijn… dan wordt je zelf ook zo-zo. Ik vertaal dat in dit geval dan maar zo: als je je omringt met dingen waar het leven van af straalt… wordt je daardoor zelf ook een meer levend wezen. Daarmee het effect versterkend dat nu ook al wordt bereikt. Het meubel alleen al zou het de moeite waard maken er aan plaats te nemen – zelfs al zou het IT gedoetje wat er in zit niet werken. Oké ik overdrijf misschien wat, maar ik probeer het effect van het meubel an sich wat uit te vergroten. Ik wens je en jullie bij De Waag veel succes met het ontwikkelen van ‘dit soort dingen’.

 

20. Schitterend verhaal gehoord van Marleen Stikker van De Waag Society (www.waag.society.org en www.verhalentafel.nl) met als titel: “De Verhalentafel”. Daar had jij ook van gesmuld – daar ben ik van overtuigd! Om het verhaal even heel in het kort te schetsen: Een verhaal over bejaarde vrouwen (80+) in een bejaardentehuis in Amsterdam. Ze hadden zowel elkaar als de buitenwereld (en vice versa) niets meer te vertellen en kwijnden derhalve weg. Hoe krijg je daar wat meer leven in? De Waag heeft daar een Verhalentafel voor ontworpen. Een heus meubel waaraan drie mensen tegelijkertijd plaats kunnen nemen. In het meubel drie lage schermen (kun je er ook wat overheen kijken). Op die drie schermen wordt hetzelfde getoond. En datzelfde kan door de drie ‘deelnemers’ onafhankelijk van elkaar worden beïnvloed. Wat wordt er dan zoal getoond? Dingen van vroeger: liedjes, polygoonjournaals, ... Allemaal op te roepen en af te wisselen door middel van twee knoppen die afhankelijk van de context voortdurend de functie hadden die intuïtief voor de hand lag (een pleonasme; weet ik). En het werkt fantastisch! En het leuke is dat – hoewel ontworpen voor een klein handjevol vrouwen – het ‘overal’ werkt. Het leukste niet verwachte neveneffect (hoezo beperkt voorstellingsvermogen) dat in belangrijke mate bijdraagt aan het succes is dat de bejaarden veel gelukkiger zijn; het leven zien zitten; veel meer zelf in de weer zijn; ook veel minder ziek zijn. In 2002 hadden ze het eerste prototype draaien. Nu hebben ze 70 offertes. In de tussen tijd is er een meer industrieel ontwerp gemaakt (erg jammer vind ik, want het industriële ontwerp is vrij doods, daar waar het prototype ronduit levend genoemd moet worden).

Toen er vragen uit de zaal kwamen, manifesteerde zich een kloof (maar: wees gerust – de IT-ers hadden dat niet in de gaten hoor). Men voelde ergens wel aan dat er iets bijzonders aan de hand was (waarvoor hulde; want dat biedt wat hoop), maar kon dat niet kwijt in de eigen ontoereikende modellen, paradigma’s etc. Hoe krampachtig men dat ook probeerde. Het leek alsof er twee talen werden gesproken.

 

21. De workshop (LAC 2004) over de gevoelswaarde van IT (de titel alleen al) was een onvoorstelbaar rommelig geheel. Er was er maar één die er wat van begreep (maar die was dan ook niet geïnfecteerd, voorgesorteerd, opgevoed, opgeleid, verpest, geïnfiltreerd, … door IT denken. De rest koos steevast en onbewust haar vertrekpunt in technologie en praatte vandaar uit over gevoel; dan heb je een lange weg te gaan! Veel mensen debiteerden vooral en langdurig eigen emoties – maar ja dat kost alleen al twee weken voordat dat soort emoties tot rust is gekomen en je aan het eigenlijke werk kunt beginnen. Één deelnemer ging zelfs zover dat hij gevoelswaarde ‘gewoon’ in een model wilde vangen zodat hij het verder methodisch en mechanistisch zou kunnen ‘afhandelen’. Gevoel als een script. Zie je het voor je? Gevoel – iets dat zo ongelooflijk eigen is aan de mens – vangen in een objectief (dus waar het menselijke, het subjectieve weer is uitgehaald) model? Wat voor mensbeeld heb je dan? Ik krijg het idee dat je de mens dan toch ultimo hebt gereduceerd tot een fysisch chemische machine.

 

 

 

Februari - december 2004, 2004 © Jan van Til